Recensie Buiten Slapen

Recensie: Gilles Boeuf - Buiten slapen, De Contrabas:

Een tijdje terug, nog voor ik medewerker werd van dit fijne weblog, stuurde Chrétien mij, in zijn hoedanigheid van uitgever, Buiten slapen van Gilles Boeuf ter recensie. Doordat dingen liepen zoals ze liepen bespreek ik het bundeltje nu hier, op De Contrabas. Wie naar aanleiding van dat feit hieronder in het commentaarveld een potje wil krakelen over onafhankelijkheid en kliekvorming en zo is daartoe dan ook van harte uitgenodigd. 

Feit is dat Chrétien en ik qua poëzie (en qua andere dingen ook) nogal eens van smaak verschillen. Maar rondkijkend op de site van Uitgeverij De Contrabas moet zelfs de grootste zeur toch concluderen dat daar inmiddels een indrukwekkend fonds gepresenteerd wordt. Dat werd nog maar eens bevestigd toen de Buddingh’-prijsnominaties van 2010 bekend werden en twee van de vier bundels - en de uiteindelijke laureaat - van deze eenmansuitgever (op zich is dat niet zo bijzonder: ergens in de krochten van de meeste ‘grote’ uitgeverijen bevindt zich sec beschouwd ook vaak een eenmans poëzie-uitgever) afkomstig bleken.

Gilles Boeuf is trouwens geen nieuwkomer in de poëzie. Buiten slapen is zijn vierde bundel (bij, je ziet het patroon wel meer, tevens de vierde uitgever) en er zijn verspreide publicaties in/op tijdschriften, bloemlezingen en kalenders.

‘Buiten slapen’ is een term die daklozen gebruiken. Ze bedoelen ermee dat er voor de nacht geen onderdak geregeld kon worden. ‘Ik mocht de opvang niet meer in, dus moest ik buiten slapen.’ Op het omslag van de bundel zijn honden, een hek en een man te zien die een bewaker zou kunnen zijn. We worden als het ware buiten gehouden, zodat we ons erop voor moeten bereiden om vannacht buiten te slapen.

In een andere interpretatie zouden de man en de honden overigens ook mede-zwervers kunnen zijn. Of het is natuurlijk alleen de hond die buiten moet slapen.

Hoe dan ook, de hele bundel handelt over huizen en huiselijkheid. Honden komen er ook geregeld in voor, maar die zijn over het algemeen vriendelijk en dienen als symbool voor de trouw en de veiligheid die de gedichten in Buiten slapen steeds lijken te zoeken.

In het meest indringende gedicht van de bundel is de hond dood voor de een en inmiddels ongewenst voor de ander.

Verleden

De man in de straat zonder bomen of schaduw
de hele middag droge minuten

De harde stoppels van hooi uit de aarde 

Welk huis hij ook in gaat
liggen er oude mensen in het donker

Een vrouw zonder tanden fluistert nog
tegen haar dode hond

De man in de straat hoeft geen hond meer

Ook geen schaduw van verleden
of toekomst
 

Een huis

De man telt de stoppels in de aarde

Alles in dit gedicht is dubbelzinnig. Laten we eens met de hoofdpersoon beginnen. Hij is ‘de man in de straat’, een lelijk anglicisme dat via de politieke nieuwsmedia ons taalgebruik is binnengesijpeld en zoveel betekent als ‘de gewone man’. Maar de associatie met een dakloze is, onder andere via de titel van de bundel, ook gauw gemaakt. Een contradictie, want ‘de man in de straat’ is niet dakloos.

Dan is er de kwestie van plaats. ‘De straat zonder bomen of schaduw’? Een straat zonder bomen is (ik woon officieel in ‘de groenste stad van Europa’) een treurig, maar concreet voorstelbaar beeld. Een straat zonder schaduw is wat moeilijker. Immers, aan een straat staan huizen en huizen geven schaduw. Leidt een straat door open veld, dan hebben we het eerder over een weg. 

De derde regel geeft een aanwijzing. Ik groeide gedeeltelijk op aan de rand van een nieuwbouwwijk. Aan de andere kant van onze straat begon het boerenland. Als de middagzon (zo’n eeuwige zomermiddag. Met ‘de hele middag droge minuten’?) recht boven de weilanden stond baadde de hele huizenrij, zonder schaduw, zogezegd, in het licht. Maar dan nog waren er de dunne schaduwen van lantaarnpalen en die van de man in de straat zelf.

Het bevredigt mij niet. De eerste drie regels blijven mysterieus.

Dan wordt het macaber. De man gaat huizen binnen en er liggen ‘oude mensen in het donker’. Een ‘vrouw zonder tanden’ heeft nog slechts haar dode hond tot gezelschap. Hier is iets, een hele generatie mensen (de generatie van de man?), uitgeroeid. Er is de suggestie van geweld (ouderdom is niet de enige manier om je tanden of je hond te verliezen) dat natuurlijk ook het geweld van de tijd kan zijn.

De man keert het allemaal de rug toe. Hij hoeft geen hond meer en dat donker waar die oude mensen in liggen, de schaduw van het verleden, daar heeft hij ook geen behoefte aan.

Uiteindelijk lees ik ‘Verleden’ het meest als het verhaal van een man die voor zijn gevoel aan het einde van zijn leven is gekomen. Hij gaat geen relaties meer aan, hij ziet geen toekomst meer. Hij ‘hoeft geen hond meer’, het beest zou hem tenslotte maar overleven en alleen achterblijven. Ook het verleden zou hij het liefst laten voor wat het was, maar daar staat, hoe zeer hij het ook in het rijtje van dingen die hij niet meer hoeft probeert op te nemen, het huis dat pontificaal het parallellisme tussen het begin en het eind van het gedicht doorbreekt en symbool is voor verloren geborgenheid en mooie herinneringen.

Het malen over het verleden (het tellen van de stoppels op de gerooide akker) gaat dus door.

Maar als ik het gedicht nog een keer lees kan ik vast weer een andere laag ontdekken. Dat ga ik nu dus even doen.